home page chansons fabrice sautereau auteur compositeur cd concerts et radios sesame label music annuaire guide musique

 
O.V.T en V.T.T. van de sterke werkwoorden
Prétérit et passé composé des verbes forts, irréguliers.
Ces verbes ne suivent pas les règles de formation du prétérit (O.V.T.) et du participe passé (Voltooid deelwoord)
Infinitief  O.V.T. (+pluriel"en") (auxiliaire) V.T.T. Vertaling 
* verbes avec auxiliaire Zijn
bakken  bakte (n) heeft gebakken  cuire 
barsten *  barstte (n) is gebarsten  éclater, fendre
bederven  bedierf (bedierven) heeft bedorven  gâter 
bedriegen bedroog (bedrogen) heeft bedrogen tromper
beginnen * begon (nen) heeft/ is begonnen commencer
begraven begroef (begroeven) heeft begraven enterrer
begrijpen begreep (begrepen) heeft begrepen comprendre
bergen borg (en) heeft geborgen ranger
besluiten besloot (besloten) heeft besloten décider
bevelen beval (en)  heeft bevolen commander, ordonner
bewegen bewoog (bewogen) heeft  bewogen  se mouvoir 
bewijzen bewees (bewezen) heeft bewezen prouver
bezoeken bezocht (en) heeft bezocht visiter
bezwijken * bezweek is bezweken succomber
bidden bad (en) heeft gebeden prier
bieden bood (boden) heeft geboden offrir
bijten beet (beten) heeft gebeten mordre
binden bond (en) heeft gebonden lier
blazen  blies (bliezen) heeft geblazen souffler
blijken * bleek (bleken) is gebleken apparaître, sembler
blijven * bleef (bleven) is gebleven rester
blinken blonk (en) heeft geblonken briller
braden  braadde (n) heeft gebraden  rôtir
breken brak (en) heeft gebroken casser
brengen bracht (en) heeft gebracht apporter
brouwen  brouwde (n)  heeft gebrouwen  brasser 
buigen boog (bogen) heeft gebogen courber
denken  dacht (en)  heeft gedacht  penser
doen deed (deden) heeft gedaan  faire 
dragen droeg (en) heeft gedragen porter
drijven dreef (dreven) heeft gedreven flotter
dringen drong (en) heeft gedrongen se frayer un passage
drinken dronk (en) heeft gedronken boire
druipen droop (dropen) heeft/ is gedropen ruisseler
duiken * dook (doken) heeft/ is gedoken plonger
dwingen dwong (en) heeft gedwongen forcer
eten at (aten)  heeft gegeten  manger
fluiten floot (en) heeft gefloten siffler
gaan  * ging is gegaan  aller
gelden gold (en) heeft gegolden valoir
genezen genas (genazen) heeft genezen guérir
genieten genoot (genoten) heeft genoten profiter de, jouir
geven gaf (gaven)  heeft gegeven donner
gieten goot (goten) heeft gegoten verser
glijden * gleed (gleden) heeft/ is gegleden glisser
glimmen glom heeft geglommen luire
graven groef (groeven) heeft gegraven  creuser
grijpen greep (grepen) heeft gegrepen saisir
hangen hing (en) heeft gehangen  pendre 
hebben had (den) heeft gehad  avoir 
heffen hief (hieven) heeft geheven  soulever
helpen hielp (en) heeft geholpen  aider
herbeginnen herbegon (nen) heeft herbegonnen recommencer
heten heette (n) heeft geheten  s'appeler 
hijsen hees (hesen) heeft gehesen hisser
houden hield (en) heeft gehouden  aimer , tenir
houwen hieuw (en) heeft gehouwen  tailler
jagen jaagde (n)/ joeg (en)  heeft gejaagd  chasser 
kiezen koos (kozen) heeft gekozen choisir
kijken keek (keken) heeft gekeken regarder
klimmen * klom (men) heeft/is geklommen grimper
klinken klonk (en) heeft geklonken résonner
knijpen kneep (knepen) heeft geknepen pincer
komen * kwam (en) is gekomen venir
kopen kocht (en) heeft gekocht acheter
krijgen kreeg (kregen) heeft gekregen recevoir
krimpen *  kromp (en) is gekrompen  se rétrécir 
kruipen * kroop (kropen) heeft/ is gekropen ramper
kunnen kon (konden)  heeft gekund  pouvoir, être capable
lachen lachte (n)  heeft gelachen rire 
laden laadde (n) heeft geladen  charger 
laten liet (en) heeft gelaten  laisser
lezen las (lazen) heeft gelezen lire
liegen loog (logen) heeft gelogen mentir
liggen lag (en) heeft gelegen  être couché
lijden leed (leden) heeft geleden souffrir
lijken leek (leken) heeft  geleken paraître, ressembler ˆ
lopen  * liep (en) heeft/ is gelopen  courir
malen  maalde (n)  heeft gemalen  moudre 
melken  melkte (n)/ molk (en)  heeft gemolken  traire 
meten mat (en) heeft gemeten mesurer
moeten moest (en) heeft gemoeten  devoir
mogen mocht (en) heeft gemoogd pouvoir (permission)
nemen nam (en) heeft genomen prendre
ontginnen ontgon (nen) ontgonnen exploiter le sol, défricher
prijzen prees (prezen) heeft geprezen vanter, louer
raden raadde (n) heeft geraden  conseiller, deviner 
rijden * reed (reden) heeft/is gereden rouler
rijzen * rees (rezen) is gerezen s'élever
roepen riep (en) heeft geroepen  crier
ruiken - rieken rook (roken) heeft geroken sentir, flairer
scheiden scheidde (n) heeft gescheiden séparer, divorcer
schelden schold (en) heeft gscholden injurier
schenden schond heeft geschonden violer, transgresser
schenken schonk (en) heeft geschonken offrir
scheppen   schiep (en) heeft geschapen  créer
scheren schoor (schoren) heeft geschoren raser avec un rasoir
schieten schoot (schoten) heeft geschoten tirer (arme)
schijnen scheen (schenen) heeft geschenen briller, sembler
schrijden schreed heeft/is geschreden  marcher
schrijven schreef (schreven) heeft geschreven écrire
schrikken * schrok (ken) is geschrokken  s'effrayer
schuiven * schoof (schoven) heeft/ is geschoven glisser
slaan sloeg (en) heeft geslagen  frapper
slapen sliep (en) heeft geslapen dormir
slijten sleet (sleten) heeft gesleten s'user
sluipen sloop is geslopen  se glisser
sluiten sloot (sloten) heeft gesloten  fermer
smelten  * smolt (en) heeft/ is gesmolten fondre
smijten smeet smeten) heeft gesmeten lancer, jeter avec force
snijden sneed (sneden) heeft gesneden couper
snuiten snoot (snoten) heeft gesnoten se moucher
snuiven snoof snoven) heeft gesnoven  renifler
spannen  spande (n)  heeft gespannen tendre 
spijten het speet me het heeft me gespeten regretter
splijten spleet (spleten) heeft gespleten fendre
spreken sprak (en) heeft gesproken parler
springen * sprong (en) heeft/ is gesprongen sauter
spuiten spoot (spoten) heeft gespoten  arroser d'un jet
staan stond (en) heeft gestaan  être debout
steken stak (en) heeft gestoken mettre
stelen stal (en) heeft gestolen voler ravir
sterven  * stierf (stierven) is gestorven mourir 
stijgen * steeg (stegen) is gestegen augmenter, s'élever
stinken stonk (en) heeft gestonken puer
stoten  stootte (n)  heeft/ is gestoten  heurter, pousser 
strijden streed heeft gestreden  combattre, lutter
strijken streek (streken) heeft gestreken repasser
treden * trad (en) heeft/ is getreden  marcher
treffen trof (fen) heeft getroffen toucher
trekken  * trok (ken) heeft getrokken tirer
vallen  * viel (en) is gevallen  tomber
vangen ving (en) heeft gevangen  attraper 
varen voer (en) heeft/is gevaren naviguer
vechten  * vocht (en)  heeft gevochten  se battre
verbieden verbood (verboden) heeft verboden interdire
verdwijnen * verdween (verdwenen) is verdwenen disparaître
vergelijken vergeleek (vergeleken) heeft vergeleken comparer
vergeten * vergat (en) heeft/ is vergeten  oublier
verlaten  * verliet (en)  heeft verlaten  quitter
verliezen verloor (verloren)  heeft verloren  perdre 
(ver)mijden (ver)meed (meden)
verslinden verslond (en) heeft verslonden dévorer
verstaan verstond (en) heeft verstaan comprendre
verzinnen verzon (nen) heeft verzonnen imaginer
vinden vond (en) heeft gevonden trouver
vliegen  * vloog (vlogen) heeft/ is gevlogen  voler (air)
vouwen vouwde (n)  heeft gevouwen  plier 
vreten vrat (en) heeft gevreten (se) goinfrer
vragen vraagde (n)/vroeg (en) heeft gevraagd demander 
vriezen  * vroor (vroren) heeft/ is gevroren  geler 
vrijen vrijde (n) / vree (ën) hefft gevrijd/gevreeën flirter, faire l'amour
wassen waste (n)  heeft gewassen  laver 
wegen woog (wogen) heeft gewogen  peser 
werpen wierp (en) heeft geworpen  jeter
werven wierf (wierven) heeft geworven embaucher, engager
weten wist (en) heeft geweten  savoir
weven  weefde (n) heeft geweven  tisser 
wijken * week (weken) is geweken céder, s'écarter
wijten weet (weten) heeft geweten attribuer, imputer
wijzen wees (wezen) heeft gewezen montrer, indiquer
willen wilde(n) / wou wouden  heeft gewild vouloir
winden wond (en) heeft gewonden enrouler
winnen won (en) heeft gewonnen gagner
worden  * werd (en)  is geworden  devenir
wreken  wreekte (n)  heeft gewroken  se venger 
wrijven wreef (wreven) heeft gewreven frotter
wringen wrong (en) heeft gewrongen tordre
zeggen zegde (n)/ zei- zeiden  heeft gezegd  dire 
zenden zond (en) heeft gezonden envoyer
zien zag (en) heeft gezien  voir
zijn  * was waren  zijn geweest  être 
zingen zong (en) heeft gezongen chanter
zinken * zonk (en) is gezonken sombrer, couler
zitten zat (en) heeft gezeten  être assis
zoeken zocht (en) heeft gezocht chercher
zouten zoutte (n) heeft gezoutten saler
zuigen zoog (zogen) heeft gezogen  sucer
zuipen zoop (zopen) heeft gezopen  se soûler
zwellen * zwol (len) is gezwollen  gonfler, enfler
zwemmen  * zwom (men)  heeft/ is gezwommen nager
Zweren zwoer (en) heeft gezworen jurer, prêter serment
Zweren zwoor (zworen)zweerde(n) heeft gezworen suppurer, s'infecter
Zwerven zwierf (zwierven) heeft gezworven errer
zwijgen zweeg (zwegen) heeft gezwegen  se taire
Les verbes composés et ceux avec les préfixes "be ge ver ont her mis er"
se conjuguent comme les verbes simples.
On ne met pas de "ge" pour le passé composé de ces verbes
aankomen  kwam aan (particule sép) is aangekomen  arriver 
verkopen  verkocht  heeft verkocht vendre 
gebruiken gebruikt (régulier!) gebruikt utiliser
ontdekken ontdekt (régulier!) ontdekt découvrir
ontmoeten ontmoette (régulier!) ontmoet rencontrer
O.V.T. en V.T.T. (Onvoltooid verleden tijd en Voltooid tegenwoordige tijd.)
Prétérit et passé composé  des verbes réguliers (faibles)
                                               O.V.T.- Prétérit  OVT VTT
radical +"te" ou "de" Auxiliaire / GE+radical+"D" ou "T"
Ik maakte ik heb...gemaakt
Je U maakte Je hebt ...gemaakt
Hij ze het maakte Hij heeft ....gemaakt
radical+ten ou den
We maakten We hebben ... gemaakt
Jullie  maakten Jullie hebben...gemaakt
Ze  maakten Ze hebben... gemaakt
"te" si le radical se termine par KoFS CHiPX 
"de" dans les autres cas 
> Moyens mnémotechniques pour retenir la règle  :
Frans Kramers prend son thé chaud ou 't kofschipX .
  Ik antwoordde - ik praatte